Je kent haar. Je
hebt haar weleens door het kantoor zien lopen, haar torenhoge hakken eerst, dan
pas de rest van haar lichaam. Alvast, zo leek het altijd. Jullie hebben elkaar
nog nooit gesproken. Je kan je niet eens herinneren of ze je ooit rechtstreeks
heeft aangekeken. Waarschijnlijk niet. Dat zou je nog wel weten, denk je. Haar
ogen zijn indrukwekkend, net zoals de rest van haar verschijning. De knullen
van je afdeling hebben het weleens over haar, onder de koffie, of bij de
printer. Je hoort dat soort dingen zonder je best ervoor te doen. Volgens Joris heeft ze in haar vier jaar bij
het bedrijf geen woord gewisseld met de jongens van de 23ste
verdieping. Aan de ene kant geloof je hem, aan de andere kant lijkt het je
sterk. Ze heeft een vriendelijk gezicht, ook al zit haar haar altijd strak naar
achter geduwd. Iedere haar op de goede plek.
Nu ontsnappen er
een paar lokken uit haar ingewikkelde knot. Haar witte blouse is besmeurd, een
diepe wijnvlek verspreid over de hals en verder naar beneden. Het is onmogelijk
dat ze niet weet dat de vlek er zit, het is een hard contrast tegen haar lichte
huid. Toch lijkt ze er geen aandacht aan te besteden, druk bezig met het
weggooien van het afval. De container houdt ze met haar ene arm omhoog geklemd,
haar andere arm probeert tevergeefs de laatste vuilniszak naar binnen te
proppen. Het lukt niet. Je drukt de deur
van de kelder luid piepend iets verder open, stapt het licht in. Ze kijkt op,
een moment van schrik in haar ogen. Haar arm valt weg van de container en hij
klapt luid dicht. “Hulp nodig?”, bied je vriendelijk aan. Ze laat de vuilniszak
iets verder naar de grond zakken. Ze kijkt je wantrouwend aan. “Het lukt wel,”
antwoordt ze, wat kortaf.
“Zo leek het
niet,” zeg je terug en haar hand wikkelt zich harder om de vuilniszak.
“Wat doe je hier
beneden?” Ze stapt weg van de container en je ziet nu pas dat ze geen hakken
aan heeft. Ze draagt platte zwarten schoenen.
Saai wil je ze niet noemen. Maar gewoontjes, dat wel. Zeker in
vergelijking met de stelten die ze normaal met gemak draagt. Je realiseert je dat je al een tijdje stil
bent en ze kijkt je verwachtingsvol aan. “Roken,” vertel je haar. Als bewijs
houd je het pakje Marlboros omhoog.
“In de
parkeergarage?” Ongeloof is in haar grijze ogen te vinden. Je snapt wel waarom.
“Om de hoek,” Je
schudt je hoofd de kant op van de brandtrap. “Het rookhok is zo druk. Niet
doorvertellen, hè?”
Na een pauze,
krult een van haar mondhoeken omhoog. Haar ogen blijven mysterieus leeg, maar
ze lijkt de humor ervan in te zien. Ze houdt een lange dunne vinger voor haar
mond. “Ik zal je geheim houden,” zegt ze dan en glimlacht. “Ga nu maar. Anders
is je pauze voorbij.”
Je grijnst terug.
“Zo erg missen ze me niet, hoor,” Je zou het liefst nog even willen blijven. Er
is iets bijzonders aan haar. Je zou graag nog langer met haar willen praten,
alleen om te ontdekken wat haar zo anders maakt. Toch voel je dat het gesprek
voorbij is. “Zeker dat ik je niet kan helpen?” Je maakt nogmaals een beweging
naar de zak in haar hand.
Haar glimlach
verdwijnt na je woorden en ze draait zich terug naar de container. “Nee,” zegt
ze terwijl ze hem met haar arm opengooit. “Dit is het laatste. Ik kan het wel
alleen.” Het voelt als een afwijzing en je knikt, meer naar jezelf dan naar
haar. Ze ziet het toch niet. Te gefixeerd op haar taak.
Je draait je om
en duwt de deur nogmaals open. Het laatste wat je hoort voor de deur
oorverdovend dichtvalt is een doffe klap. Dat zal wel de laatste zak zijn
geweest, denk je. Ze had je hulp dus toch niet nodig. Het verrast je niet.
Terwijl je naar
buiten loopt en de trap een stukje beklimt, spits je je oren voor de klap van
de deur. Deze is zo luid dat je hem aan de andere kant van de garage nog hoort.
Ze zal toch ieder moment de ruimte verlaten en terug naar boven gaan? De
sigaret brandt in middels rustig door. Misschien kun je het zo timen dat jullie
tegelijkertijd de trap of de lift nemen. Je neemt snel een hijs, in de hoop op
tijd klaar te zijn. De jongens zullen vast en zeker onder de indruk zijn als je
samen met haar binnen komt lopen… Je ziet het al helemaal voor je.
Wanneer je
sigaret tot de filter is opgerookt, luister je nogmaals goed. Je hoort niks,
behalve het lichte fluiten van de wind. Raar. Heb je dan toch het slaan van de
deur gemist? Het is bijna onmogelijk. Zelfs als je hem zachtjes probeert te
laten vallen, is de knal nog steeds te voelen. Je zit al bijna twintig minuten
op de brandtrap te roken… Te wachten. Verderop toetert iemand, een vogel vliegt
op vanuit een boom, je ziet aan het eind van de straat iemand een gordijn
opentrekken. Zo rustig is het in je twee jaar bij het bedrijf nog nooit
geweest. Het moment dat de gedachte in je hoofd opduikt wordt onderbroken door
de verraderlijke knarsende knal van de deur. Je hart lijkt even stil te zijn
voordat hij twee keer zo snel verder pompt. Je had toch gelijk, denk je
triomfantelijk.
Vlug pak je je
sigaretten en snel je je terug de garage in, ogen open en op zoek naar het
knotje dat je van ver al herkent. De stilte is teruggekeerd. Je kijkt rond maar
ziet haar niet meteen. Ze loopt snel, dat weet je. Maar zo snel? Misschien had
ze haast. Haar functie is belangrijker dan die van jou, daar twijfel je geen
moment over. Je bent ervan overtuigd dat zonder haar Rychard geen kant op zou
kunnen. Maar zou ze met de trap zijn gegaan? Je luistert nog eens goed. Waarom
had ze uitgerekend vandaag geen hakken aan? Het getik van haar stiletto’s is
net als een spoor van broodkruimels. Waarom kon het niet zoals het sprookje
zijn, dan had je haar vast al gevonden.
Je legt je neer
bij het feit dat ze al weg is, terug naar haar eigen verdieping. De verdieping
waar jij als onderkruipsel niks te zoeken hebt, met je afgetrapte schoenen en
je Makro pak. Nee, je weet wel beter.
Terwijl je
terugloopt naar het trappenhuis en de oude lift, kijk je op je horloge. Het is
dan wel bijna weekend, maar vijf uur is het nog lang niet. Je ademt diep in, om
vervolgens geschokt de lucht weer uit te hoesten. Je ogen beginnen vrijwel
meteen te tranen. De geur van chloor is zo sterk dat je je mond bedekt met een mouw.
Je kijkt om je heen, probeert de geur te identificeren en je ogen landen al
snel op de roestige deur.
Nieuwsgierig loop
je terug naar de plek waar je nog geen half uur geleden met haar hebt staan
praten. Nu is de ruimte leeg als je naar binnen kijkt. De grond glinstert in
het vieze licht van de Tl-buis. Voorzichtig stap je naar voren, je wilt niet
uitglijden. Je goedkope schoenen piepen waarschuwend. Toch zet je door tot je
recht voor de zwarte container staat. In je achterhoofd zegt een stem dat je
moet omkeren. Je bent al laat, je had al terug bij je bureau moeten zijn. Maar
als kleine jongen was je al nieuwsgierig, speelde je de detective, bekeek je
alles vanuit een vergrootglas.
Je armen reiken
automatisch naar het zware plastic en voorzichtig til je, totdat de inhoud
zichtbaar wordt. Je knippert een aantal keer. Wat verwachtte je nou eigenlijk?
Er liggen een tiental vuilniszakken op elkaar gestapeld voor je neus. Bijna
allemaal zwartgrijs. Niets bijzonders. Misschien is de schoonmaakster in het
laatste half uur langs geweest. Die werktijden zijn nou eenmaal onregelmatig.
Het zou je niks verbazen.
Je armen zakken
alweer naar beneden, klaar om de container dicht te laten vallen en terug naar
boven te gaan. Toch stop je op het laatste moment. Je weet niet waarom. Niet
echt. Bij de laatste centimeters wordt de geur van chloor sterker, alsof het
afval de geur naar buiten drukt. Je pauzeert, vergroot de kier tot je de bak
weer in kunt kijken en je oog valt vrijwel meteen op een van de kleinere
vuilniszakken. Weer weet je niet waarom. Je hebt niet het beste instinct. Je
moeder omschreef je altijd als naïef, iets waar je het nu schoorvoetend mee
eens bent. Toch heb je nu een raar gevoel in je onderbuik. Waarom juist díe
zak?
Met handen die
zonder reden schudden doe je aanstalten om de vuilniszak open te maken. De zak
die zo ontzettend sterk naar chloor ruikt, je wordt er misselijk van. Draait
daarom je buik zo? Het moet bijna wel. Waarom anders voel je het gal in je keel
prikken?
Langzaam probeer
je met een hand de knoop te ontrafelen, terwijl je andere hand de container
openhoudt. Het is moeilijker dan je had ingeschat. Toch zie je dat stap voor
stap de knoop los komt. Bijna, nog een beetje en dan ben je er.
Je telefoon
begint wild te trillen in je zak, precies wanneer je bijna de zak open hebt. Je
schrikt, je was zo geconcentreerd dat je even vergat waar je was. Nu weet je
het weer, als je je telefoon pakt en ziet dat Joris meerdere berichtjes heeft
gestuurd.
Joris Leuvens
15:32
Waar ben
je???????
Joris Leuvens
15:32
Waar je ook bent,
zorg dat je binnen nu en NU terug komt
Joris Leuvens
15:32
Geen grappen, de
chef heeft het op je voorzien
Joris Leuvens
15:33
GEEN GRAPPEN
Je hart lijkt weg
te zakken in je schoenen en je laat de container dicht vallen, terwijl meerdere
scheldwoorden je mond verlaten. Het zal eens niet zo zijn. Je bent al ruim drie
kwartier weg, misschien zelfs meer. Daarnaast vindt de floormanager altijd wel
een manier om je dwars te zitten, tot grote hilariteit van de rest.
Met racend hart
snel je naar het trappenhuis. Het liefst zou je met de lift gaan, maar je weet
nooit hoe lang het mormel erover doet om beneden te komen. Daarnaast weet je
ook nooit of je levend aankomt of je dood tegemoet stort het moment dat je
instapt. Je hebt nu in ieder geval geen keus. Er is geen tijd om te wachten op
het stalen gevaarte.
Joris kijkt je
aan alsof hij een geest ziet, het moment dat je binnenkomt vallen. Het zweet
gutst over je voorhoofd, zo voelt het en je snakt naar adem. Je bent er weer
aan herinnerd dat je conditie niet is wat het is geweest. Joris knippert
uilachtig terwijl je om je heen kijkt, op zoek naar Harry. Verward keren je
ogen terug naar Joris. Langzaam spreidt een grijns over zijn gezicht en al snel
volgt kinderlijk geschater. “Geen grappen?” Herhaal je, schaapachtig. Joris
haalt zijn schouders op, doet net alsof hij een traantje wegpinkt. “Ik vroeg me
af of het zou werken,” zegt hij.
“Aardig van je,”
mopper je, terwijl je naar je bureau sjokt. Jullie zitten vlak naast elkaar.
Normaal zou je niet klagen. Het zou saai worden zonder Joris zijn live
commentaar op alle gebeurtenissen in het kantoor. Waarschijnlijk zou je weinig
tot niets meekrijgen van de roddels en schandalen, iets waar Joris meer mee
bezig is dan niet. Toch zou je nu liever alleen zijn, denk je bitter. Je had
makkelijk met de lift kunnen gaan.
Joris vangt de
vlaag van malaise op en klopt je op je schouder met een scheve grijns. “Kop
op,” zegt hij opgewekt. “Nu heb je in ieder geval iets van beweging gehad deze
week. Plus, ik loog niet. Harry is al drie keer langs komen lopen in de laatste
twintig minuten.”
Je zucht. “Als
jij het zegt.”
“Misschien was ik
wel bezorgd,” Joris knipoogt. “Je was zo lang weg, misschien dacht ik dat je
ergens in het trappenhuis bungelde.”
“Zal vast niet de
eerste keer zijn,” mompel je. “In deze stoffige tombe.”
“Deze tombe heeft
zo zijn voordelen, Menno,” antwoordt Joris, maar zijn ogen zijn ergens anders.
Ze volgen de benen van de floormanager van de 22ste verdieping.
Ergens herinner je haar naam. Fleur. Ze was bij je sollicitatiegesprek. Stil,
intimiderend in haar schoonheid. Joris is duidelijk niet geïntimideerd.
Gefascineerd is waarschijnlijk een beter woord. Je rolt je ogen en vraagt je af
wanneer je beste vriend het op zal geven. Hij zoekt het altijd te hoog.
Ambitie, noemt hij het zelf.
“Tuurlijk,” geef
je uiteindelijk maar toe. Je moet het jezelf niet te moeilijk maken. Joris
hoort het niet. Te druk bezig met oog contact maken.
Je raakt je muis
aan, schuift hem heen en weer om je computer wakker te maken. De stomme zebra
screensaver die Joris heeft ingesteld flikkert nog een seconde, dan verschijnt
je vertrouwde Excel bestand weer. Je zucht, nog even, dan mag je naar huis. Je
kijkt even naar je werk en strekt je handen uit naar je toetsenbord. Je slaat
de eerste toetsen aan, kijkt dan op wanneer je de lift hoort. De deuren glijden
moeizaam open en dan staat ze daar.
De platte zwarte
schoenen zijn ingewisseld voor hoge zwartgelakte pumps. De crèmekleurige blouse
die ze een uur geleden aan had is verdwenen. Ze draagt in plaats daarvan een
donkerblauwe blouse, weggestopt in de klassieke kokerrok om haar middel. Haar
haren zijn weer naar achteren gekamd, een nog ingewikkeldere knot hoog op haar
achterhoofd. Jullie kijken elkaar aan. Ze ziet de verwarring in je ogen. Dat
moet wel. Heb je het allemaal gedroomd? Het kan niet. Je ruikt de tabak nog op
je handen, het chloor lijkt nog steeds achter in je keel te zitten. Toch lijkt
het nu bijna onmogelijk haar zo gezien te hebben. Je twijfelt of ze echt is, nu
jullie elkaar zo aankijken. Je hebt haar nog nooit zo incompleet gezien als je
een uur geleden deed. Is het wel mogelijk dat ze gebreken heeft, zo klein als
jij ze hebt waargenomen? Je weet het even niet meer.
Drie mensen van
de afdeling stappen de lift in, waardoor ze de achtergrond in verdwijnt.
Verstopt achter je collega’s. Toch kijkt ze je nog steeds aan. Dan, terwijl je
haar vragend aankijkt en de liftdeuren zich langzaam dichtvouwen, heft ze
rustig haar wijsvinger op. Heel even legt ze hem op haar lippen, haar ogen een verlammend
gewicht op je lichaam. Ze kijkt niet weg en jij durft niet weg te kijken. Je
hart klopt in je oren. Dan sluiten de deuren zich en is haar gezicht verdwenen.
Maar in je hoofd zie je haar nog steeds, haar wijsvinger een rode vlag, een
schreeuwende sirene.
No comments:
Post a Comment